Met het nieuwe onthaalgebouw van het Rubenshuis in Antwerpen ging ook de tuin weer open. Aan het hoofd ervan staat ‘hortulanus-in-spe’ Klara Alen. YVONNE COX wandelde met haar door de historische, met herfsttinten gevulde stadstuin. ‘Dit wordt de plek om heel dicht bij Rubens te komen.’
‘Ze heet Fransje’, zegt tuinconservator Klara Alen, terwijl ze zacht het hoofdje streelt van het piepkleine meisje in de draagdoek. Ze schikt haar wat beter, en loopt dan voor me uit richting kantoren en bibliotheek.
Even daarvoor ben ik aangekomen in het gloednieuwe onthaalgebouw van het Rubenshuis in Antwerpen, met doorkijk naar de tuin die opnieuw te bezichtigen is. Door de grote ramen zag ik Klara praten met een plukje tuinvrijwilligers die instaan voor de bollenplant, terwijl ze even later zelf, met baby, de handen uit de mouwen en in de aarde stak. Een bijzonder tafereel in deze barokke weelde, door de schilder Peter Paul Rubens zelf ontworpen nadat zijn renaissancewoning met barokatelier in 1620 eindelijk af waren. Voor Rubens en zijn familie en vrienden was de tuin met portiek en paviljoen veel meer dan alleen een ontmoetingsplek; het was hun speeltuin, tentoonstellingsplek, showroom, liefdestuin én pluktuin.
Voor die tijd was het een bijzondere tuin. Nu ook?
‘Rubens vond zijn tuin heel belangrijk. Zijn duurste boek in zijn bibliotheek was een tuinboek; in zijn eigen kunstcollectie had hij bloemenschilderijen. In teksten van zijn neef Filips Rubens staat dat er een grote variëteit aan bomen stond. En op één van Rubens’ schilderijen staat de tuin afgebeeld, met gigantisch veel bomen. Daar zien we de schilder met zijn vrouw Helena en zoon Nicolaas door de tuin wandelen. Er zijn pauwen, kalkoenen en heel veel bloemen. Helena heeft een hoed op, met een prachtig gevlamde rood-witte tulp en een anemoontje. Zulke details tonen wat Rubens mooi vond. Wat men mooi vond. Maar ook nu zal een bezoeker geen spijt krijgen.
Zelfs niet in de wintermaanden. We hebben meer dan veertig bomen geplant en er steken zomaar 13.500 bollen in de grond. Hier groeien meer dan 20.000 planten, elke week staat er iets nieuws in bloei.’
2024 was voor jou wel een heel bijzonder jaar, niet?
‘Het is het jaar van de geboorte van de tuin, het resultaat van vier jaar samenwerken met een groot team van architecten tot aannemer, van onroerend erfgoed tot groendienst. Elk detail, boven en onder de grond, ken ik. En ja, 2024 betekende ook de geboorte van Fransje.”
En dan kwam ook je boek Rubens tuin nog uit. Daarin lees ik dat aanplanten een daad van optimisme is en van vertrouwen in de toekomst. Hoe denk jij over deze plek die toch wat anders is dan de werkelijkheid buiten deze vier muren?
‘Ik voel dat niet zo. Er is bij veel bloemisten een voorkeur voor wilde boeketten. Er zijn pluktuinen. Er is de discussie over pesticide op kweekbloemen. De eettuin is in opmars. Ik zie overal florale en botanische motieven. Daarbij is een tuin het mooiste voorbeeld van de toekomst, ook al is deze gestart in historie. De toekomst komt vanzelf boven de grond piepen. Een goede tuin, zelfs een historisch besloten hof als deze, is altijd hier en nu. We vangen regenwater op, we oogsten geothermische energie en zijn ons heel erg bewust dat wij hier slechts tijdelijk tuinieren.’
Klara Alen omschrijft zichzelf als ‘vooreerst kunsthistorica, eentje die vanaf de eerste les barok verliefd werd op de 17de eeuw, en op de methode om die eeuw via archiefonderzoek te ontsluieren.
En daar was onvermijdelijk Rubens.
‘Rubens probeerde ik juist te ontwijken, die was werkelijk ‘all over’. Ik vond het interessanter om te weten wat er ná 1640 gebeurde in Antwerpen, dus ná zijn dood. Men gelooft dat de kunst in verval raakte, maar mijn doctoraatsonderzoek over Antwerpse wandtapijtondernemers bewijst het tegendeel. Antwerpen bleef belangrijk als kunstmarkt.’
Wanneer kwam Rubens’ tuin in beeld?
‘Al snel, want veel van Rubens’ buren waren plantenkenners en floristen en hadden zelf stadstuinen. Herbergier en brouwer Hendrik Stockmans bracht vaatjes aan de deur, en handelde ook in tulpenbollen. Er werd indertijd druk gespeculeerd in tulpenbollen, ook hier. De prijs van een tulp kon oplopen tot een paar duizend gulden. Ik vond op korte tijd veel informatie, en dus niet alleen over Rubens’ tuin.’
Ik zag je bollen planten. Je bent wel meer dan kunsthistorica, toch? Hoe noem je iemand, verantwoordelijk voor zo’n tuin?
‘Een hortulanus. Dan ben je zowel conservator die waakt over het inhoudelijke luik van een historische tuin, alsook hoofd-tuinman die in de tuin werkt en alle andere hoveniers praktisch aanstuurt. Al beheers ik het praktische deel nog niet genoeg, denk ik. Dus nu ben ik nog de kunsthistoricus met kennis van tuinen, maar straks wellicht de hortulanus met kennis van kunst. Ik ben mezelf voortdurend aan het bijspijkeren. En ook het historisch onderzoek blijft lopen.’
Wat zoek je nu dan nog?
‘Wat we kunnen vinden! Vorig jaar nog hebben we een document gevonden over de appelsien- en limoenbomen van Helena Fourmant, Rubens’ tweede vrouw. We wisten al zeker dat er peren en vijgen groeiden in zijn stadstuin. Door de focus te verleggen van Rubens naar Helena en de periode ná zijn dood vonden we een klein briefje met de titel ‘memorie van Helena Fourment’. Daarop stonden namen van schilderijen, er werden ivoren sculptuurtjes opgesomd, én op de achterkant enkele namen van planten. Zij had de kunstwerken gekocht uit haar nalatenschap, en onmiddellijk weer verkocht. Ongetwijfeld om aan opbrengsten te komen. Maar de planten, appelsienen-en limoenboom nam ze waarschijnlijk mee bij haar verhuis naar Brussel.’
Slaat je hart over wanneer je zoiets vindt?
‘Het was ongelofelijk om iets nieuws over Rubens te vinden, dat dan ook nog eens ging over die tuin. De hele leeszaal heeft het moeten horen. Het doorbreekt ook het typische verhaal van de oude schilder die na de dood van zijn eerste vrouw trouwt met de jonge, bloedmooie Helena. Wij zetten haar mee aan het roer van de tuin. Ik ben er trouwens zeker van dat beide vrouwen meer over de tuin te zeggen hadden dan wat we uit documenten kunnen halen.’
Maar na aanleg komt ook onderhoud.
’Tuinieren is niet veranderd, vierhonderd jaar later draait het nog steeds om handenarbeid, kennis en specialisaties. Het grote onderhoud wordt gedaan door de beste hoveniers van de stedelijke groendienst. Maar ook visie is nodig: een plan dat aangeeft hoe wij willen dat de tuin evolueert. We hebben bomen aangeplant, die groeien, en de tuin veranderen. Welke blijven? Welke krijgen het moeilijk in een schaduwtuin? Wat met ziektes? Wat met het klimaat? In Rubens’ tijd was hovenier Willem hier altijd. Hij had waarschijnlijk geen kaas gegeten van al die exotische planten, dus was er ook Jaspar, een citrusspecialist. Speciaal voor de sinaasappelboompjes.
‘Het is Rubens en Dries Van Noten. Tuinen en stoffen. Textuur en kleur’
Jullie kregen kleuradvies van Dries Van Noten.
‘Zo bijzonder. Het was advies van de modeontwerper Dries, maar ook van de tuinier Dries. Hij heeft zelf een fantastische tuin met heel veel planten in spectaculaire kleuren en vormen, maar ook zijn ervaring met stoffen en texturen is belangrijk. Mijn kennis van de archieven en de afbeeldingen is op elkaar gelegd met de kennis van patronen, textuur en kleur van Dries. Het is Rubens en Dries. Tuinen en stoffen. Textuur en kleur.’
Maar hoe dan?
‘Er is een laat 16dee eeuws citaat van de Franse auteur en bodemwetenschapper Olivier De Serres dat zegt dat je in een tuinontwerp direct het mooiste kunt tonen wat je hebt, óf dat je te werk kunt gaan zoals een textielhandelaar. Die haalt pas in zijn laatste kamertje zijn meest kostbare stoffen uit de kast. Zo hebben wij dat gedaan. We hebben de structuur van de parterres in de middenvakken uit elkaar gehaald en er linten van hoogtes en kleuren in geplant. Laatst hadden we heel veel herfstkrokussen. Prachtige paarse tapijtjes met feloranje saffraan-stampers. Bij Rubens zou er niet zo’n kleurenpalet zijn geweest, die vrijheid hebben wij genomen. Als het huis en het atelier straks klaar zijn, zal de tuin, omgeven door zijn zelf ontworpen portiek en het paviljoentje, dé plek zijn om heel dicht bij Rubens te komen.’