Dutch Design kennen we, het is een internationaal begrip. Maar hoe staat het met Belgisch design? Ontwerpen van eenzelfde kaliber blijven buiten de schijnwerpers van een breder publiek, maar in hun eigen bescheiden tempo laten de Belgen het tij langzaam keren.
De mode, ja, de mode. Met ontwerpers als Dries van Noten, Ann Demeulemeester en Walter van Beirendonck staat België bekend als modeland. Op het gebied van design daarentegen lijken Belgische ontwerpers maar moeilijk onder het gewicht van hun Nederlandse collega’s uit te raken.
Natuurlijk kennen we de stoelen van Maarten Van Severen, en de sierlijke krullen van Victor Horta kunnen we ons ook nog voor de geest halen. Maar wie in Nederland kent Willy van der Meeren? Jos de Mey? Hun ontwerpen doen niet onder voor die van hun Nederlandse collega’s. En toch wil Made in Belgium maar geen merknaam worden.
Het antwoord op de vraag hoe dat komt, is, zonder in clichés te vervallen, geen sinecure. Clichés als: Belgen maken het beste bier, Nederlanders weten het beter te verkopen. Een al lang achterhaalde kreet trouwens, nu AB Inbev, een conglomeraat van brouwerijen met merken met Jupiler en Duvel als toppers, Heineken qua omvang heeft ingehaald. Wie graag bier drinkt, weet hoe dat terecht dat is.
Moeten we een verklaring zoeken in de geschiedenis? Met de overheersing van de Spanjaarden in de zestiende eeuw gingen de Belgen eeuwenlang gebukt onder het juk van een behoudend en bekrompen katholicisme. Vlamingen met creatieve, intellectuele en zakelijke ambities vluchtten naar de Noordelijke Nederlanden, waar handelsgeest, Calvinisme en creativiteit goed samen bleken te gaan. Waar soberheid en zuinigheid werden gepredikt, maar ook ondernemerschap en gelijkwaardigheid. De immigranten van toen, ook uit andere katholieke landen, droegen in belangrijke mate bij aan de Gouden Eeuw die van Nederland een wereldmacht maakte.
Gustave Serrurier-Bovy, waarom hebben we die naam nooit eerder gehoord?
De tentoonstelling Design Derby in het Cuypershuis in Roermond, waar Nederlandse en Belgische designstukken van de afgelopen 200 jaar naast elkaar staan, geeft geen echte verklaring van de Nederlandse dominantie op designgebied in. De kwestie wordt alleen maar intrigerender als je het prachtige dienblad van Gustave Serrurier-Bovy ziet. Waarom hebben we die naam nooit eerder gehoord? En dat koffieservies van Keramis, waarvan de vrolijke kleuren en subtiele twist in de vormgeving het strakke, steriel ogende ontwerp van Mosa doen verbleken.
Design Derby, een ingedikte versie van een tentoonstelling die eerder te zien was in het Designmuseum in Gent en Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam, start bij de korte eenheid die de beide landen tussen 1815 en 1830 vormden, en loopt door tot 2015. De titel suggereert een beladen tweestrijd tussen de twee landen, zoals we die kennen uit het voetbal, maar van rivaliteit is hier geen sprake. Waar Belgen nog wel spanning voelen in hun relatie tot Nederlanders, vinden deze laatsten dat bourgondische, chaotische landje aan hun zuidgrens vooral sympathiek. En op het gebied van design gaan beide landen al decennialang hun eigen gang.
Toch kunnen de ‘Ollanders’ maar beter op hun tellen passen. Want net als met de export van bier of, zoals we sinds afgelopen EK weten, op voetbalgebied, is België ook als designland bezig met een inhaalslag. De tweede generatie Van Severen – zoon Hannes is in de voetsporen van zijn vader Maarten getreden – werkt gestaag aan een oeuvre dat ook over de landsgrenzen wordt opgemerkt. De Interieurbiënnale van Kortrijk sluit meer en meer aan bij de Salone del Mobile in Milaan, de hoogmis van het internationale design, en de Dutch Design Week in Eindhoven, waar vooral jong talent de ruimte krijgt.
Terug naar de verschillen. Het begin van de industrialisatie, begin negentiende eeuw, markeert de start van wat we inmiddels met recht designgeschiedenis kunnen noemen. Professionele ontwerpers zijn er nog niet. Inspiratie wordt veelal uit ornamentboeken gehaald en men kopieert er lustig op los. Op dat gebied zijn we anno nu met Ikea en VT Wonen terug bij af.
In die industrialisering loopt België ver vooruit op Nederland, waar alleen Maastricht aanhaakt. De jonge, ambitieuze, meertalige staat met zijn grote culturele verschillen blijkt ideaal voor beïnvloeding door de buurlanden. België loopt voorop met de mechanisering van de kant-, glas- en aardewerkproductie. Tot in de twintigste eeuw sukkelt Nederland er een beetje achteraan.
Dat België rondom de woelige oorlogsjaren en midden in de maalstroom van de modernisering een grotere inspanning levert wordt nauwelijks opgemerkt. Terwijl onze zuiderburen creperen in de loopgraven van de Groote Oorlog (1914-18), kan het neutrale Nederland zich in die jaren naar omstandigheden blijven ontwikkelen. De Stijl, met Piet Mondriaan en Gerrit Rietveld als bekendste exponenten, doet zijn intrede onder de verbeten leiding van Theo van Doesburg, maar verder dan de avant garde reikt de stroming niet. Nederland, ver weg van oorlogsellende en industrialisatie, borduurt braaf voort op dat wat er al is. Echte vernieuwing blijft uit waardoor het modernisme de belofte van katalysator van het moderne leven niet waarmaakt.
De Belgische Art Nouveau werd in Nederland afgedaan als inferieur.
De Art Nouveau die opbloeit in België blijkt juist een antwoord op de industrialisatie en moderniteit, maar wordt in Nederland hautain afgedaan als inferieur. In tegenstelling tot het modernisme spreekt het sierlijke, decoratieve design van Victor Horta en Henry van de Velde zowel de rijke elite als de arbeidersklasse aan. De stijl past in warenhuizen en in volkspaleizen. Toch meent de Nederlandse architect Berlage als een missionaris naar Brussel te moeten afreizen om zijn collega’s in het middelpunt van de art nouveau terecht te wijzen. Om te voorkomen dat hun stijl de goede rationele werken van de Nederlandse vormgeving ‘ziekelijk zouden infecteren’.
Vanaf de jaren vijftig beginnen de twee landen naar elkaar toe te groeien. De welvaartsexplosie en de toenemende vraag naar huishoudelijke artikelen brengt de vrouw in de samenleving in een belangrijke positie. Zij kiest de spullen om het leven in huis te veraangenamen – de mixer, de stofzuiger, de wasmachine – en is met haar natuurlijke gevoel voor stijl en sfeer de interieurstilist avant la lettre. Winkels als Inno(vation) en V&D doen goede zaken.
In de jaren zeventig neemt de internationale handel toe en groeit Nederland op het gebied van design uit tot gidsland. Dutch Design vestigt zijn internationale naam, ook omdat de (semi-)overheid zich een genereuze opdrachtgever betoont. Het zijn de hoogtijdagen voor grafisch ontwerpers die op tal van plekken in het publieke domein hun kunnen en creativiteit mogen uitleven: Nederlandse ontwerpen van postzegels, brievenbussen, bankbiljetten en bewegwijzering voor wegen, vliegvelden en treinstations lopen voorop en zijn spraakmakend. Concerns als KLM, Schiphol en de NS zetten met een onderscheidende huisstijl de trend voor andere bedrijven die niet zelden grafische ontwerper aanstellen om permanent aan de huisstijl te ontwerpen en vast te houden.
In België komt dat proces met een vooroplopende overheid veel later op gang. Waar de Nederlandse overheid zich de laatste jaren terugtrekt, loopt in Vlaanderen de overheid voorop in het stimuleren van creativiteit. Of de kosten opwegen tegen de baten bij instanties als Design Flanders, Flanders in Shape en Flanders DC is een studie waard – maar ze zijn er wel. Het is eerder dankzij een meubelbedrijf als Vitra dat de ogen op de Belgen zijn gericht. Sinds stoel nr. 2 van Maarten van Severen er in productie ging, is de toon gezet. Bij de expositie Design Derby in Roermond pronkt een minimalistisch ontwerp van zijn zoon Hannes en diens partner Fien Muller naast de sierlijke lamp van de Nederlandse Wieki Somers. Als je Installation S van Van Severen bekijkt, had hij net zo goed een nazaat van Rietveld kunnen zijn.