Vanuit onze werkkamer in Maastricht zie ik de bussen van De Lijn over de kasseien dokkeren, minder elegant dan Wout van Aert dat doet. Ze komen vanaf de Tongerseweg, de Brusselsestraat of de Luikerweg.
Ga ik in mijn eigen dorp ‘op café’, dan word ik door mijn mobieltje niet zelden welkom geheten in België. Het zijn banale voorbeelden die desalniettemin tonen hoe verbonden deze regio is met haar buurland. Het is dat buurland waar deze gelegenheidscolumnist, voordat de echte Grand Tour van Bureau Europa losbarst, u graag even mee naartoe neemt.
Daar heeft zich namelijk iets merkwaardigs voltrokken. Het ‘lelijkste land ter wereld’ (aldus Renaat Braem in 1968) wordt tegenwoordig breed uitgemeten en gevierd in architectuurkringen. Zo wijdde het Franse L’Architecture Aujourd’hui, het Duitse ARCH+ en de Britse Architectural Review al volledige edities aan dit ‘nieuwe gidsland’. In Nederland, zelf gewend architecturaal toonaangevend te zijn, wordt er met een mengeling van enthousiasme en lichte jaloezie meer en meer naar het zuiden gekeken.
Het is niet onterecht. Kijkend naar de hedendaagse Belgische architectuur zie ik een grote gevoeligheid voor materialen. Ik zie betonblokken, zinken losanges en stalen hoeklijnen, toegepast met grote zorgvuldigheid én speelsheid. Zij vieren als het ware hun gewoonheid, maar verdraaien en verheffen die gewoonheid steeds tot interessante composities. Deze stoffelijke gevoeligheid uit zich ook in de aandacht voor het detail: de plek bij uitstek waar architectuur en bouwen samenkomen.
Eenzelfde zorgvuldigheid en speelsheid zie ik in België bij de omgang met het bestaande, dat niet opzij wordt geschoven of tegengesproken maar waar op een verrassende en ongebruikelijke manier gebruik van wordt gemaakt. Zo kan deze architectuur, vertrekkend vanuit het gewone, daar steeds net genoeg van afwijken om tegelijkertijd subtiel te blijven en ons een nieuwe ervaring, een nieuwe kijk te verschaffen. ‘Wanneer zoiets realiteit wordt, blijft op een bescheiden manier de oude avant-gardepositie van architectuur overeind’, schreef Christophe van Gerrewey in Architectuur België – 25 jaar in 75 projecten.
Je kunt van Maastricht naar Brussel rijden zonder ooit de bebouwde kom te verlaten
Dat lijkt mij een mooier streven voor de architectuur dan de arrière garde die Kenneth Frampton propageerde; tegelijkertijd is de ingetogenheid die veel Vlaamse projecten kenmerkt een verademing na drie decennia Superdutch-geweld.
Toch wil ik niet volledig meegaan met het nieuwe-gidsland-verhaal, of daar dan toch een heel grote kanttekening bij zetten. Want de architectuurcultuur in België mag dan bloeien, de architectuur als sector heeft een aantal grote problemen. Door het ontbreken van een cao, zoals in Nederland, is een ware race to the bottom ingezet: de architectenlonen in België liggen schrikbarend laag. Onlangs nog maakte de Vlaamse kranten gewag van jonge architecten die zich genoodzaakt zagen hun job op te zeggen. Anderen proberen het hoofd boven water te houden door voor zichzelf te beginnen; dat er zoveel jonge, frisse bureaus opduiken, heeft een behoorlijk duistere reden.
Dat is zorgelijk, te meer omdat België nog steeds het land is van koterijen en verbrusseling, van de oneindige rijen kleinburgerlijke fermettes langs haar steenwegen, omgeven door een zee van grind. Zo ben ik nog altijd ervan overtuigd dat men van Maastricht naar Brussel kan rijden zonder ooit de bebouwde kom te verlaten.
Tegenover elke architecturale oase staat nog steeds een stedenbouwkundige woestenij; voor elk gedurfd en speels project, tien troosteloze zelfbouwkavels. Het paradoxale is dat dit alles samenhangt: de hedendaagse Belgische architectuur bouwt voort op en speelt met de banaliteit van haar omgeving en geschiedenis; het gebrek aan regelgeving en welstand die de vele ugly Belgian houses mogelijk maakt, legt anderzijds ook de pareltjes die we uit de jaarboeken kennen geen strobreed in de weg
De individuele projecten laten dus een uitzonderlijke gevoeligheid zien; de architectuurcultuur en de daarvoor benodigde instellingen en netwerken worden terecht geroemd. Maar architectuur is ook arbeid, veel architecten zijn ook gewoon werknemer. Tegenover goede architectuur moeten passende vergoedingen en arbeidsomstandigheden staan. Ook dat is architectuurbeleid.
Om echt het beloofde land te worden zal België die slag nog moeten maken. En daar bovendien niet te lang mee wachten: als talentvolle jonge architecten hun heil elders zoeken, zal de toekomst minder rooskleurig dan het heden zijn. En er is nog genoeg werk te verzetten.
MAX SLANGEN, curator Bureau Europa