Architect en hoogleraar Wim van den Bergh schreef een boek over een penthouse aan de Champs-Élysées in Parijs met daarop de handtekeningen van Le Corbusier en zijn neef Pierre Jeanneret. Alleen de contouren van deze Machine à amuser staan nog overeind. ‘Ik denk dat ik met dit boek een missing link in zijn oeuvre zichtbaar heb gemaakt.’ DOOR EMILE HOLLMAN.

Het dakterras met papegaai.
Autobiografische woonhuizen hebben altijd al de interesse gehad van Wim van den Bergh. Zo ook voor het Parijse penthouse dat de Frans-Zwitserse architect Le Corbusier samen met een neef ontwierp voor de puissant rijke Charles de Beistegui. Het werd een tempel van speelse decadentie, daar op de hoek van de Champs-Élysées en de Rue Balzac in Parijs.
Hoogleraar bouwkunde en architect in ruste Wim van den Bergh (Brunssum, 1955) schreef er een boek over. Zo’n boek is geen vanzelfsprekendheid, zegt hij, architectuur is een serieuze zaak waar frivoliteit maar mondjesmaat wordt geaccepteerd. De titel Machine à amuser mogen we opvatten als een knipoog naar de befaamde uitspraak van Le Corbusier dat een woning ‘een machine is om in te wonen’. Waarmee hij bedoelde dat een huis eenzelfde logica en efficiency moet hebben als een goedlopende machine.
Natuurlijk moest het boek ook gaan over de gebruikers van het penthouse. De familie van opdrachtgever Charles de Beistegui hoorde tot de Europese beau monde; het penthouse werd louter gebruikt voor feesten en partijen. Hetgeen betekende dat, waar schrijvers over architectuur veel tijd doorbrengen in vakliteratuur en archieven, Van den Bergh bij zijn research noodgedwongen maar met veel genoegen kon leunen op lifestyle bladen als Vogue, Plaisir de France en Harper’s Bazaar. Maar zijn fascinatie had nog een andere dynamo: hij ontdekte dat er architectonisch weinig nauwkeurig was geschreven over het penthouse. Dat maakt hij in dit boek ruimschoots goed.

Buitenaanzicht van het penthouse van Le Corbusier.
Charles de Beistegui (1895-1970) was wat je noemt een lucky bastard, nakomeling van een Baskische familie die onder andere goudgeld verdiende in de Mexicaanse mijnindustrie en connecties had met hoven in Spanje en het Verenigd Koninkrijk – zijn vader was de ambassadeur van Mexico in Spanje. Zoonlief Charlie hoefde niet te werken voor zijn geld, hij bekommerde er zich vooral om hoe er vanaf te komen. Bijvoorbeeld door het houden van gekostumeerde bals, of de aanschaf van een speedboot. Later, vlak voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog, kocht hij nog een buitenhuis in Frankrijk en een palazzo in Venetië. Hij raakte bekend als kunstkenner en decorator.
In 1929 gaf hij aan Le Corbusier, geboren als Charles-Édouard Jeanneret (1887-1965), en zijn neef Pierre Jeanneret (1896-1967) de opdracht om boven op het herenhuis (hôtel particulier) van zijn grootmoeder aan de Champs-Élysées een penthouse te bouwen. In de vroege jaren twintig waren de bediendenvertrekken bovenop de drie lagen van het huis afgebroken; er kwamen vier lagen bovenop plus een penthouse. De Beistegui was een partytijger, maar de tuin van zijn Parijse stadspalazzo was te klein om een feest van enige grandeur te kunnen organiseren. Bovendien had zijn vriend Charles de Noailles net een hypermodern optrekje laten bouwen. ‘De Beistegui kon dus niet achterblijven’, grijnst Van den Bergh.
‘Het penthouse zou uit de surreële fase van Le Corbusier zijn geweest. Dat is echt bullshit. Zo’n fase heeft hij nooit gekend.’
Je zou denken dat Van den Bergh de gelegenheid heeft aangegrepen om en passant een biografische schets over de invloedrijke architect Le Corbusier te schrijven. Nee, luidt het antwoord. ‘Eigenlijk is het vooral neef Pierre Jeanneret die de werkzaamheden op zich nam, hij deed zeg maar het vuile werk. Natuurlijk werd mijn aandacht wel getrokken door die grote naam, ik ben als student opgevoed met Le Corbusier. Hij was het grote voorbeeld.’
In Machine à amuser heeft Van den Bergh een brief opgenomen waarin Le Corbusier bijna smeekt om de opdracht voor het penthouse. Waarom? ‘Hij wilde deze steenrijke opdrachtgever niet mislopen, en al helemaal niet kwijtraken aan de concurrentie. In die tijd deed hij vooral arbeidershuisvesting, maar in die kringen had hij weinig opdrachten.’
Van den Bergh had het penthouse al zo’n kwart eeuw in het vizier toen hij zo’n vijftien jaar geleden aan het uiteindelijk 350 pagina’s tellende boek begon. Met name het spanningsveld tussen opdrachtgever en architect intrigeerde hem: wie bepaalde wat? ‘De architect wil iets, maar de opdrachtgever wil iets anders. Dan heb je een conflict.’ Hij ontdekte dat Charles de Beistegui het grootste aandeel heeft gehad in het ontwerp. De miljonair wilde hagen om het dakterras die hij met een druk op de knop opzij kon schuiven; ook de muren moest hij zo kunnen bedienen. Op het terras kwam een periscoop die het uitzicht op een tafel kon projecteren. ‘Dat komt allemaal van Beistegui. De architecten moesten het maar zien te regelen.’ Op het onoverdekte terras was ook een klassieke schoorsteenmantel, er stond een cipres, er lagen tapijten en er hingen, speciaal voor fotografen van de magazines, olieverfschilderijen aan de muur – buiten, wel te verstaan.
Le Corbusier, de gangmaker van het modernisme en onder meer bekend van zijn Villa Savoye (1928-29), ‘woonmachine’ Unité de Habitation (1947-52), bedevaartskapel Notre Dame du Haut (1950-54) en zijn gebouwen in het Indiase Chandigarh en het Franse Firminy (1964-69) heeft nauwelijks woorden vuil gemaakt aan het penthouse voor De Beistegui, ook niet in zijn omvangrijke Oeuvre complet. Van den Bergh: ‘Het stuitte mij tegen de borst dat sommige schrijvers in de jaren zestig er desondanks allerlei vreemde beweringen over deden. Bijvoorbeeld dat dit de surreële fase van Le Corbusier zou zijn geweest. Dat is echt bullshit. Zo’n fase heeft hij nooit gekend.’
Toen de feesten en partijen in zijn penthouse een sleur begonnen te worden, en om tijd te verdrijven – de diepere betekenis van ‘amuser’ – verlegde De Beistegui zijn aandacht naar andere projecten, zoals een chateau net buiten Parijs en een palazzo met fresco’s van Tiepolo in Venetië. Vooral via luchtfoto’s uit archieven ontdekte Van den Bergh dat het appartement aan de Champs Elysées werd verwaarloosd. ‘Het is zo goed als weg, alleen de structuur is er nog. Het pand is nu een kantoorgebouw. Bijna misdadig, maar ja, tegenwoordig denken we anders over erfgoed. Jammer, want het Beistegui’s Penthouse Appartement, zoals het officieel heet, zie ik vooral ook als een antipode in het werk van Le Corbusier. Ik denk dat ik met dit boek een missing link zichtbaar heb gemaakt.’

Wim van den Bergh, Machine à Amuser – The Life and Death of the Beistegui Penthouse Apartment.
Massachusetts. The MIT Press, 2024
Expositie Machine à Amuser. The Life and Death of the Beistegui Penthouse Apartment. Van 9 augustus t/m 3 november. Opening 30 augustus. bureau-europa.nl