Appelgebak, elk museumcafé heeft het in huis. Deze maand gingen we proeven in Museum Arnhem.
“Dit heeft niets met kunst te maken”, zegt een man met enige stemverheffing, en beent bozig de zaal uit. Zijn vrouw huppelt er met plaatsvervangend gegiechel achteraan. De zaal in kwestie was gevuld met sieraadontwerpen, gemaakt van dode dieren. Taxidermie heet dat, weer wat geleerd.
Ik kan erg genieten van mensen die zich opzichtig boos maken over kunst. Nu word ik er zo blij van dat ik de man vergeet te vragen wat eigenlijk wél iets met kunst te maken heeft. Dat willen we met zijn allen onderhand wel eens weten. De realistische NSB-schilderijen die nu in Museum Arnhem hangen, ‘geaarde kunst’ die door de bezoekers, allen senioren, vol bewondering worden bekeken? Wie wel eens een tentoonstellingen met ‘ontaarde kunst’ heeft gezien, weet dat die nazi’s een verdomd goede neus voor kwaliteit hadden.
In het museumcafé, een glazen doos met fenomenaal uitzicht op het Rijndal, ontmoeten we, in het appelgebak dan, kaneel, appel en krenten. De usual suspects. Degelijk, voedzaam, niets op aan te merken. Het deeg is misschien iets te zoet, verder verorberen we hier de perfectie in al haar saaiheid. Een tafeltje verderop schept een oudere heer met rode mopneus en gouden knopen aan zijn colbert tegen een vriend op over zijn zeilverleden. Dan zegt hij: “Mijn geheugen gaat achteruit, maar ik hou het scherp in de gaten.”
In Arnhem is het surrealisme nooit ver weg.