Appelgebak. Elk museumcafé heeft het in huis. Elke maand gaan we ergens proeven. Aflevering 7: het Nieuw Instituut in Rotterdam

Liever waren we naar café Coenen gegaan. Dat is niet alleen dicht, het heeft ook een andere naam. Schande!

Toch maar naar het terras van het museumcafé – dat we vanwege die het Derde Wereldoorlog-bestendig meubilair altijd mijden. Wanneer we even later naar binnen lopen, zien we onder een ronde vlaaienstolp het appelgebak naar ons lonken. Eerst de expositie, zegt het Calvinistisch duiveltje in ons achterhoofd, dan komen we terug om te proeven.

Geloof ze niet, de profeten van het uitgesteld genot! Door de vooroorlogse blues die uit de luidsprekers klinkt, hebben we al een voorgevoel. De stolp is leeg, het appelgebak op.

Muffins die zijn er nog, dank je de koekoek. En die zwartgeblakerde calorieënbom waarvan de naam me steeds ontglipt, is niet eens aangebroken. Dat laten we zo. In een museumcafé zult ge van het appelgebak proeven, of ge zult niet proeven.

Besluiteloos lopen we de Witte de Withstraat in, en nemen bij wijnbar ‘Het eigendom’ een Grüner Veltliner met wat bruschetta. Een voortreffelijke combi, ook omdat de ober het uitspreekt op zijn Rotjeknors: broesjetta.

De volgende dag staat in de kantine van de tennisclub zomaar een appeltaart naar me te glimmen. Een omen, denk ik, en neem een stuk. Het smaakt nergens naar.